Ironie als verleidster en leidsvrouw

Søren Kierkegaard (vert. Willem Breeuwer) – Ironie

De Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) geldt tegenwoordig vooral als de grote existentialist avant la lettre. In Over het Begrip Ironie, met Continue Verwijzing naar Socrates, zijn proefschrift uit 1841, onderzocht hij de socratische ironie (Socrates stelde zich in zijn gesprekken onwetend op). De hier opnieuw uitgegeven tekst, Ironie, is het tweede deel van dat vroege werk.

Waar heeft Kierkegaard het over wanneer hij spreekt van ironie? Het gaat hem niet om de ‘oratorische’ vorm, dat wat de ironie van alledag genoemd zou kunnen worden. Het ene zeggen waar men het andere bedoelt, slechts half geïnteresseerd in de vraag of de luisteraar of lezer het spel doorziet. Nee, bij Kierkegaard gaat het om iets veel wezenlijkers: niets minder dan een ironische levenshouding. Deze ironie is wat Kierkegaard oneindig en absoluut negatief noemt. Het is oneindig omdat het zich niet tegen een specifiek fenomeen richt, het is absoluut omdat het vanuit die hoedanigheid alles ontwricht. Het is wat je zou kunnen noemen ‘ironie om de ironie’. Geen poging een bepaald punt te maken, iemand voor paal te zetten of juist de hemel in te prijzen, maar zien dat de wereld vol tegenstrijdigheden zit.

Romantische ironie

Kierkegaard onderzoekt de ironie die op dat moment in Centraal-Europa een hoge vlucht heeft genomen. Hij analyseert de opvattingen van enkele Duitse filosofen en schrijvers: Karl Wilhelm Ferdinand Solger, de gebroeders Schlegel, Ludwig Tieck en de felle kritiek die Hegel op hen leverde. Hoewel hij Hegel volgt in diens opvatting dat de romantici doorgeschoten zijn in hun pogingen alle kunst, en zelfs het gehele bestaan, ironisch op te vatten, weigert Kierkegaard in navolging van Hegel de ironie helemaal af te schrijven.

De ironie moet in bedwang worden gehouden. Maar wanneer men daarin slaagt, wordt een leven mogelijk dat het waard is menselijk genoemd te worden. Kierkegaard eindigt met een pleidooi voor een begrensde opvatting van de ironie:

Zoals er zonder twijfel geen ware wetenschap mogelijk is, zo kan men zeggen dat er zonder ironie geen echt humaan leven mogelijk is. […] Men moet dan ook waarschuwen tegen de ironie als tegen een verleidster, men moet haar ook aanprijzen als een leidsvrouw.

Te veel, te weinig?
Uitgeverij Boom werpt zich de afgelopen jaren op als de grote popularisator van het filosofische boek. In dat licht bezien is de serie Kleine Klassieken een lovenswaardige poging belangwekkende teksten voor een breder publiek toegankelijk te maken. En wat betreft de vorm slaagt de uitgeverij glansrijk. Het enige probleem is dat de inhoud doorgaans gewoon doorwrocht denkwerk is. Dat vereist een zekere affiniteit met de filosofische traditie waarin geschreven wordt. En toewijding van de lezer.

Op deze specifieke uitgave valt vooral aan te merken dat het enerzijds te veel en anderzijds te weinig is, wat de lezer voorgeschoteld krijgt. Hoewel het tweede deel van Kierkegaards proefschrift zich expliciet bezighoudt met het contemporaine begrip ironie, is het onmogelijk zijn overpeinzingen los te zien van zijn onderzoek naar de socratische ironie. Het gevaar bij dit soort ondernemingen, het opnieuw uitgeven van slechts een deel van een werk, is dat het los in de ruimte komt te hangen. Helaas lijkt dat af en toe inderdaad het geval. De keuze van de uitgever is echter gemakkelijk te rechtvaardigen: een drie keer zo omvangrijke bundel was alleen interessant geweest voor Kierkegaardadepten, doorgewinterde Socratesonderzoekers en overijverige studenten.

Enigszins paradoxaal zou ook gesteld kunnen worden dat het boek juist te omvattend is voor de lezer die de uitgever waarschijnlijk voor ogen heeft. De inleidende beschouwingen en het laatste hoofdstuk, ‘Ironie als beheerst moment’, geven inzicht in het wezen van de ironie. Maar de kritische beschouwingen over Kierkegaards tijdgenoten, verreweg het grootste deel van het boek, zijn vooral interessant voor wie enige achtergrondkennis heeft. Wie echter niet schrikt van namen als Schlegel en Tieck kan dit verder sympathieke boek met een gerust hart aanschaffen.

Uitgever: Boom
Prijs: 9,90
123 bladzijden
ISBN 9789461052261

Eerder verschenen op 8weekly

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Recensies

Een (mis)calculerende burger

Maak het persoonlijk (2)

De trein was nog geen drie minuten buiten Rotterdam toen de conducteur voor mijn neus stond. Met een glimlach die de eerste echte lentedag recht deed overhandigde ik mijn vervoersbewijs en het stukje plastic dat mij recht geeft op afgeprijsd reizen. Althans, dat dacht ik.

De conducteur fronste zijn wenkbrauwen: „Er staat niets op.” „Daarom heb ik ook een kaartje, meneer,” antwoordde ik opgeruimd. „Uw kortingskaart is verlopen.” Mijn hersens kraakten in hun zoektocht naar de brief die de NS vast verstuurd had. „Nee, dat is uw eigen verantwoordelijkheid meneer.” Zijn toon was in een paar tellen twee keer veranderd. Van vriendelijk, naar wantrouwend, naar ‘zeker van kwade wil mijnerzijds.’

Voor de vriendschappelijke prijs van €51,60 kreeg ik een nieuw vervoersbewijs. Mijn netjes aangeschafte kaartje van €20,- was volgens de man een typisch geval van „Jammer, maar helaas. U heeft tóch een tijd gratis met korting gereisd.” Oftewel, ik moest maar wat meer ‘calculerende burger’ zijn. Sterker: ik had het puik geregeld en kon zelfs tevreden met mezelf zijn.

Ik zou graag zeggen dat het nare gevoel in mijn buik veroorzaakt werd door de beschuldigende houding van de conducteur. Iemand die het niet in zijn hoofd zou halen moedwillig zwart te rijden, kan zich daar behoorlijk over opwinden. Maar in werkelijkheid was die vlaag van misselijkheid het gevolg van een veel banalere gedachte.

Het was zo’n moment waarop iemand die ieder spreekwoordelijk dubbeltje drie keer omdraait, onwel wordt. (Dit zijn andere tijden. Het werkelijke omdraaien, en de existentiële twijfel, begint pas bij €2 muntstukken.) Dit was bijna exact het bedrag (€52,60) dat ik met veel tegenzin gereserveerd had om mijn puntgave paspoort te vervangen.

Mijn gedachten gingen naar een soortgelijk incident verleden jaar. Ik had mijn vuilnis zoals iedere vrijdagochtend in alle vroegte buiten gezet. Een paar weken later kreeg ik een boete thuis gestuurd. Wat bleek? De vuilniswagen was zonder kennisgeving afgeschaft en ik had mijn afval verderop in de wijk in een nieuwe container moeten deponeren. Ook toen dat nare gevoel. Enerzijds het gevoel dat het gezag je na een simpele communicatiefout meteen als een halve crimineel aanspreekt. Anderzijds ook gewoon dat absurde zelfmedelijden. Waarom ik? Ik sta te bezuinigen in de supermarkt, heb nog twee broeken waar ik me in durf te vertonen, en nu mag ik door een misverstand even honderdzoveel euro aftikken.

Dit stukje had eigenlijk over een gewichtig onderwerp moeten gaan – de wantrouwende overheid, of iets dergelijks – in plaats daarvan gaat het over het vulgairste van alle mogelijke onderwerpen. Geld. Of liever gezegd: het niet hebben en het toch kwijtraken daarvan. Overpeinzingen zijn gewoon luxegoederen. Die dus een andere keer, wanneer ik het me kan veroorloven. Bertolt Brecht schreef het al: „Erst kommt das Fressen, dann die Moral.”

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Notities

Hyperactieve handelaar in angst: Een portret van Glenn Beck

Foto: Jill Greenberg

Afgelopen oktober schreef Mark Leibowitz in het New York Times Magazine: „Glenn Beck heeft in recordtijd de weg afgelegd van curiositeit, via kijkcijferkanon en parodie van zichzelf, naar wijsgeer.” Beck (1964) is een van de grote sterren van de rechtse nieuwszender Fox. Maar na de razendsnelle opkomst die Leibowitz beschreef, lijkt Becks geoliede machine nu te haperen. Zijn kijkers zijn het afgelopen jaar massaal weggelopen, en uit de doorgaans hermetisch gesloten Fox-organisatie klinken steeds vaker kritische geluiden.

Gevaarlijke demagoog of normale rechtse shock jock? Zelfverklaard borderline schizofreen en ADD-lijder of stem van de gewone man? Potentiële running mate van Sarah Palin in 2012 of een windbuil die zo snel zal verdwijnen als hij opgekomen is? De Amerikaanse radio- en televisiemaker Beck valt op vele manieren te omschrijven, en de meningen over hem lopen sterk uiteen. Buiten de Verenigde Staten geniet hij vooral bekendheid als de man die president Obama beschuldigde van racisme en „een diepgewortelde haat jegens blanken of de blanke cultuur.” Een opmerking die vreemd genoeg werd voorafgegaan door de woorden „Ik zeg niet dat hij niet van blanken houdt, maar…” Inderdaad iemand die trekjes van borderline vertoont en gedoemd is in de marge te opereren, zou je zeggen.

Beck geniet echter een ongekende populariteit en is een gewiekst entrepreneur. Zijn boeken behalen bijna zonder uitzondering de hoogste notering op de bestsellerlijsten, zijn tv- en radioshows trekken een miljoenenpubliek en zijn optredens door het hele land zijn steevast uitverkocht.

Beck in Washington

Op 28 augustus 2010 ziet het zwart van de mensen bij het Lincoln Memorial monument in Washington. Beck houdt eindelijk zijn ruim een jaar eerder aangekondigde ‘Restoring Honor’-rally. Het is niet toevallig ook de dag waarop Martin Luther King 47 jaar tevoren, tijdens de Great March on Washington, zijn befaamde ‘I have a dream’-speech hield. Hier geen snoeiharde aanvallen op ‘de socialist’ Obama, geen apocalyptische angstvisioenen over de nakende ondergang van het kapitalistische systeem, of dreigementen aan het adres van verwerpelijke ‘progressives.’ Hier slaat Beck een compleet andere, bijna verzoenende toon aan. Het is een ronduit vrome bijeenkomst waar de roep om het gezin, het land en God te dienen, en vreedzaam samen te leven, centraal staat.

De avond tevoren heeft hij tijdens een besloten bijeenkomst voor een uitverkochte zaal een gelijksoortige boodschap uitgedragen. Leibowitz beschreef het programma als volgt: „’Divine Destiny’ bevatte muziek, toespraken en getuigenissen van een reeks prominent spirituele sprekers – priesters, predikanten, rabbijnen, Chuck Norris.”

Hoe anders gaat het eraan toe tijdens Becks tv en radio-optredens. Op de radio deinst hij er niet voor terug kritische bellers de huid vol te schelden en op tv beent hij regelmatig als een bezetene heen en weer tussen aan weerszijden van de studio opgestelde schoolborden, waarop hij uiteenzet hoe Obama het land verwoest of hoe Europa op het punt staat in chaos te vervallen. Hier zien de miljoenen kijkers de maniakale, vaak zelfs paranoïde Beck. Een vitriool spuwende en angstaanjagende wervelwind. Ironisch genoeg werd Becks interesse in de radio gewekt door een LP van Orson Welles hoorspeluitvoering van War of the Worlds. Welles joeg zijn luisteraars de stuipen op het lijf door ze wijs te maken dat marsmannetjes zojuist Amerika hadden aangevallen.

Obama’s antithese

Beck is in zekere zin de antithese van president Obama, zijn absolute tegenpool. Aanvankelijk is hij nog opvallend mild over de nieuwe president, maar wanneer Beck begin 2009 van CNN naar Fox verhuist, verdwijnt zijn welwillendheid snel. Zijn nieuwe show, Glenn Beck, begint de dag voor Obama’s inauguratie. Becks uithalen worden feller, en hij huilt regelmatig live on air, uit vaderlandsliefde.

Hoewel Beck in zijn aanvallen op het ‘progressieve en socialistische establishment’ in Washington minstens even ver gaat als collega’s als Rush Limbaugh en Bill O’Reilly, is er één belangrijk verschil. Hij is een stuk minder voorspelbaar. Het ene moment vergelijkt hij Al Gore’s klimaatcampagne met de Holocaust, om vervolgens de Amerikaanse koopzucht te veroordelen. In O’Reilly’s programma verdedigde hij zijn onverschilligheid aangaande het homohuwelijk, waarbij hij zijn gastheer en passant nog even belachelijk maakte door spottend in de camera te zeggen: „Will the gays come and get us?”

Heeft het dan zin je af te vragen wie de echte Glenn Beck is? Nee, concludeerde Mark Lilla afgelopen december in de New York Review of Books. Beck is het schoolvoorbeeld van een demagoog, en demagogen hebben geen onveranderlijke kern. Ze zijn louter kameleontische schil, en verliezen doorgaans de aandacht van hun publiek wanneer ze zichzelf niet langer kunnen overtreffen met steeds groteskere angstbeelden. Onlangs sprak hij zelfs zijn steun uit voor de Egyptische dictator Moebarak, die onder vuur zou liggen van ‘socialisten en radicale moslims.’

Dalende kijkcijfers

Becks radicalisering lijkt niet zonder gevolgen. Hij verloor in 2010 ruim een miljoen vaste kijkers. Binnen Fox nieuws gaan steeds vaker stemmen op die kritisch zijn over Becks optreden. Medewerkers maken zich, vooralsnog anoniem, zorgen over de gevolgen voor de zender. Reclamezendtijd rond de shows van Beck wordt inmiddels gedomineerd door bedrijven die overlevingspakketten aanbieden of de betrouwbaarheid van goud aanprijzen. Het aantal bedrijven dat aan Fox kenbaar maakte niet te willen adverteren rond Becks show steeg tussen eind 2009 en september 2010 van 26 naar 296.

Maar is Beck inmiddels niet groter dan zijn werkgever? Zijn imperium strekt zich uit tot ver buiten de grenzen van Fox, en hij vaart duidelijk zijn eigen koers. Zijn belangrijkste inkomstenbron is niet zijn contract met Fox, maar de veelheid aan nevenactiviteiten. Hij verkoopt boeken – van sciencefictionromans tot geschiedenisstudies – reist het land door met uitverkochte shows, heeft een winstmakende website en er is zelfs een heuse online Glenn Beck University.

In een interview met CBS vroeg Beck zich retorisch af wanneer Amerika een land was geworden waar alles te groot is om te sneuvelen, verwijzend naar de tijdens de kredietcrisis veelgehoorde kreet ‘Too big to fail’. „What about the little guy?” De ironie wil dat Beck misschien zelf te groot om te mislukken is geworden.

Hij heeft een schare trouwe fans opgebouwd die hem ook zonder tv weet te vinden, en die zeer ontvankelijk lijkt voor zijn alarmistische boodschap. Een boodschap die doet denken aan die van Orson Welles, ongeveer zeventig jaar eerder: ze komen eraan. In het hoorspel zit een scène waarin een man in een radiocentrale vertwijfeld door de ether roept: „Isn’t there… anybody?” Het zal nog wel een tijdje duren voordat Beck hetzelfde zal zeggen.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Portretten

Burgerplicht

De vloer van de gymzaal aan de Erasmusstraat in het Oude Noorden is bedekt met een enorm zeil van blauw plastic. Een lange zijde biedt met moeite plaats aan zes stemhokjes. Op beide korte zijden zitten drie mensen achter een tafel. Een oudere stadswacht houdt vanaf een stoel in een hoek het geheel nauwlettend in de gaten.

,,Uw paspoort is verlopen,” zegt de voorzitter. Een van haar secondanten grijpt in: ,,Nee, een ongeldig identiteitsbewijs mag nog vijf jaar gebruikt worden.” Opgelucht neem ik het opgevouwen stempapier in ontvangst. Ik trek me discreet terug achter een schotje, om aan mijn burgerplicht te voldoen.

Naast twee kliko’s voor de ingevulde stembiljetten zitten evenzoveel dames achter een ingewikkelde afzetting. De opstelling doet vermoeden dat men een ware stormloop verwacht. Vooralsnog is het muisstil in het zaaltje.

Zorgvuldig telt een van de dames de door haar geturfde streepjes. 65 mensen tot nu toe. ,,Maar meestal wordt het pas rond een uur of twaalf druk,” zegt ze hoopvol. Als het in dit soort traditionele PvdA-bolwerken zo rustig blijft, heeft die partij een probleem.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Notities

De onmachtige woede van C19

Tragische geschiedenis van een Noors gevangeniseilandje

Vanaf de eerste scène is duidelijk dat het verhaal van The King of Devil’s Island een tragisch einde kent. De zeventienjarige harpoenier Erling herinnert zich de zware strijd met een walvis, die pas na drie voltreffers en een gevecht van een dag stierf. Erling is in deze film zonder twijfel de walvis. Hij wordt in 1915 naar een heropvoedingskamp op het Noorse eiland Bastøy gestuurd, waar kinderen worden onderworpen aan een Spartaans regime, en is vastberaden zo snel mogelijk te ontsnappen.

De plot valt het beste te omschrijven als een soms ijzingwekkend spannende mengeling van Papillon, If…, The Lord of the Flies, met hier en daar een vleugje Moby Dick. Maar verder is de film in ieder opzicht Scandinavisch. In onderkoelde blauwtinten toont regisseur Marius Holst de stugge weigering van Erling, consequent aangesproken als C19, zich gewonnen te geven, en de band die hij opbouwt met Olav, het hoofd van zijn afdeling die al zes jaar op het eiland vastzit. Deze C1 is aanvankelijk een modelgevangene die als verantwoordelijke zijn aankomende vrijlating in gevaar ziet komen, hij blijkt echter al snel een verwante ziel te zijn.

Het acteerwerk in de film is indrukwekkend. Dat Stellan Skarsgård (Insomnia, Dogville, Good Will Hunting) al jaren op een zeer hoog niveau speelt mag bekend zijn, bijna alle andere acteurs hadden echter geen enkele ervaring voordat ze aan deze film begonnen. Skarsgård geeft zijn rol, hij is de directeur van het instituut, genoeg ambiguïteit mee om de kijker te doen twijfelen aan zijn goed- of slechtheid. Hij is moreel rechtschapen en zijn opvattingen zijn redelijk vooruitstrevend, maar dat betekent niet dat de kinderen op het eiland niet lijden onder zijn strakke regime.

Benjamin Helstad imponeert het meest. Zijn Erling lekt uit al zijn poriën de onmachtige woede van iemand die tegen zijn zin, en misschien onrechtvaardig, wordt vastgehouden. De blik in zijn ogen doet denken aan die van een gekooid dier.

Enige zwakte van The King of Devil’s Island is de te weinig uitgewerkte subplot over seksueel misbruik op het eiland. Het is een clichématige toevoeging: de verstoorde machtsverhoudingen hadden subtieler geïllustreerd kunnen worden. Het slachtoffer is eendimensionaal en zijn zelfmoord te voorspelbaar. Daar tegenover staat echter dat de kijker verder geen moment weet wat op het punt staat te gebeuren.

“Bastøy is niets dan een kleine steen in het water” zegt iemand tegen het einde van de film. Maar wie bedenkt dat het eiland ook werkelijk tot 1970 een thuis bood aan een heropvoedingskamp, en dat ook het verhaal dat in deze film verteld wordt grotendeels op feiten berust, zal moeten toegeven dat dat voor velen die er vastgezeten hebben waarschijnlijk allesbehalve waar is.

The King of Devil’s Island (Kongen av Bastøy) Marius Holst (Noorwegen, 2010)

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Recensies

Fotograaf Koen Wessing (69) overleden

Fotograaf Koen Wessing, die in de jaren zestig en zeventig naam maakte met indringende reportages uit crisisgebieden over de hele wereld, is gisteren op 69-jarige leeftijd overleden.

Wessing leerde het vak begin jaren zestig van Ed van der Elsken en Ata Kando, en zou zijn hele leven blijven werken in de traditie van de geëngageerde fotografie. Met grofkorrelige en zeer contrastrijke film en een Leica die het zichtbaar zwaar te verduren had, ging hij de werkelijkheid te lijf. Zijn werk is altijd uitgesproken politiek geweest. Wessing was niet bang partij te kiezen, altijd schaarde hij zich aan de zijde van diegenen die het moeilijk hadden: zwervers en onderdrukten. Het vastleggen van ‘de mens onder druk’ deed hij in alle uithoeken van de wereld: in Chili, na de coup in ‘73, Nicaragua, El Salvador, Afghanistan, Kosovo, Tibet, Zuid-Afrika, Roemenië, Albanië, de lijst is eindeloos.

De Franse filosoof en criticus Roland Barthes was een groot bewonderaar en nam Wessings werk op in zijn essay Camera Lucida. Barthes prijst in het essay de beelden van Wessing om hun vermogen vragen op te roepen, te laten voelen dat achter iedere foto een verhaal schuilt.

Henk Hofland zei in 2000 bij de opening van een overzichtstentoonstelling van het werk van Wessing in het Amsterdams Historisch Museum over zijn verslag van de burgeroorlog in Nicaragua : „Het zijn niet meer je hersens, het is je maag waarmee je de blindheid van het meedogenloze herkent.”

Elsbeth Etty schreef naar aanleiding van een kritische recensie over dezelfde tentoonstelling: „Wessing moet je vergelijken met Goya. Wie haalt het in zijn hoofd Goya’s Desastres de la Guerra primair te beschouwen als werk van een achterhaalde wereldverbeteraar, agitpropartiest of etsende zendeling? Wessings foto’s dwingen de kijker tot een moreel oordeel.”

Ook op gevorderde leeftijd bleef hij fotograferen. In het Amsterdamse Café de Zwart zat hij regelmatig, na wandeling, met een vergrootglas de krant te lezen, de onafscheidelijke 35mm camera gebutst en ingetapet om zijn schouder. Dit voorjaar opent in Santiago de Chile een tentoonstelling met zijn werk over de staatsgreep van Pinochet. Het was volgens Louis Zaal, directeur van het agentschap Hollands Hoogte, een vurige wens van Wessing dat zijn werk ooit in Chili te zien zou zijn.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Portretten

Dictator is een louter ceremoniële functie

Een zelfportret van Nicolae Ceauşescu

Andrei Ujica’s portret van de Roemeense dictator Nicolae Ceauşescu is een verbazingwekkend toegankelijke film, terwijl de aankondiging echt anders doet vermoeden: “Het ingetogen, radicale meesterwerk duurt ruim drie uur. Commentaar ontbreekt, net als muziek en de meest basale informatie (wie, wat, waar, wanneer).” Die toegankelijkheid schuilt vooral in de vrijheid die de toeschouwer krijgt: er worden geen dwingende of expliciete vragen gesteld.

Ujica’s film bestaat volledig uit archiefmateriaal. Voor de eerste vertoning op het IFFR vertelde de regisseur dat hij berekend had dat in totaal ongeveer negenduizend uur aan opnames gemaakt moest zijn. Hij had echter de beschikking gehad over zo’n duizend uur aan beeld, vrijwel uitsluitend gemaakt in opdracht van Ceauşescu. Dat laatste, mag worden aangenomen, zal ook de belangrijkste verklaring voor de titel van de film zijn.

De overbekende beelden van Ceauşescu en zijn vrouw Elena, ook in de film bijna altijd aan zijn zijde, vlak voor hun executie, vormen zowel de opening als het einde van de film. Op 22 december 1989 is Ceauşescu een compleet verwarde man die weigert een verklaring af te leggen voor het ad-hoc tribunaal in een spaarzaam ingerichte en treurigstemmende kamer: hij wil zich alleen verantwoorden tegenover de Nationale Vergadering. Na deze opening schakelt de film terug naar het prilste begin van Ceauşescu’s absolute bewind. We zien hem spreken na het overlijden van Gheorghe Gheorghiu-Dej, de communistische leider die de Sovjet-Unie zover kreeg Roemenië een voor het Oostblok unieke mate onafhankelijkheid te gunnen.

Wat volgt is een bijkans eindeloze reeks staatsbezoeken, inspecties van fabrieken en landbouwwerken, festiviteiten, optredens voor de Nationale Vergadering en onvoorstelbaar veel applaus. Communisme is een schuifelend gezelschap mannen in grijze pakken dat overal even hartelijk wordt ontvangen.

Ceauşescu komt in deze vroege beelden vooral naar voren als een charismatische leider die achter het IJzeren Gordijn een volledig eigenzinnige koers vaart. De rede waarin hij met grote bevlogenheid, na het neerslaan van de Praagse Lente, zijn solidariteit met Tsjecho-Slowakije uitspreekt is indrukwekkend. De stoet buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders die hem met een bezoek vereren of bij wie hij ontvangen wordt is al even imponerend: Richard Nixon, Mao Zedong, Jimmy Carter, Kim Il Sung en Leonid Breznjev. Niet in de film opgenomen zijn Ceauşescu’s ontmoetingen met Fidel Castro en Yasser Arafat. Roemenië was onder zijn bewind het enige land dat normale diplomatieke betrekkingen onderhield met zowel Israël als de PLO. Zoals het er ook in slaagde zowel Moskou als Peking te vriend te houden. Vreemdste ontmoeting is echter die met koningin Elizabeth II, terwijl ze samen in een koets door Londen rijden is op de achtergrond een bioscoop te zien. Boven de ingang staat in koeienletters ‘Deep Throat’. Een visueel grapje van de regisseur, zo vlak na de scènes met Nixon die druiven krijgt op een Roemeense markt, en als een echte Amerikaan denkt dat zijn bedankje in het Engels beter overkomt als hij harder praat.

Waar in de zestig in Roemenië nog gedanst werd op Jimmy Fuller’s ‘I fought the law’, gaat het in de jaren zeventig snel achteruit. Ceauşescu’s filmmakers zijn dan definitief overgestapt op kleurenfilm, met enkele beelden van een zorgeloos partijtje volleybal, een sport waarin Nicolae niet echt uitblonk. Maar juist in kleur wordt duidelijk hoe grauw Roemenië geworden was. Dit gevoel wordt alleen maar versterkt door de beelden van Ceauşescu’s bezoek aan Noord-Korea: de ontvangst die hem daar ten deel valt is van een overweldigende maar bittere schoonheid. We zijn nu eenmaal onwillig te erkennen dat er schoonheid in zo iets verschrikkelijks als massaal tentoongestelde onvrijheid kan schuilen.

Een omslagmoment is moeilijk aan te wijzen, maar met de bouw van zijn decadente Paleis van het Volk is duidelijk dat Ceauşescu de realiteit definitief verlaten heeft. Voor dit megalomane project, het grootste gebouw ter wereld na het Pentagon, gingen complete wijken in Boekarest tegen de vlakte.

Tegen het einde van de film ziet de kijker steeds meer beelden van jachtuitjes. Ujica anticipeert op een einde van de film dat nooit komt, maar waar iedere kijker van weet hoe het eruit gezien zou hebben. Terug in de karig ingerichte kamer waar het vonnis wordt uitgesproken ziet de kijker dat Ceauşescu zich alsnog verdedigt: de beschuldigingen zijn niets anders dan provocaties en mystificaties. Dat laatste is een mooie beschrijving van wat een dictator die zich iedere dag laat filmen achterlaat. Gek genoeg lijkt zijn functie dan louter ceremonieel.

The Autobiography of Nicolae Ceauşescu. Andrei Ujica. Roemenië 2010. 180 min.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Recensies