Maandelijks archief: oktober 2011

Als een historicus het heden gaat duiden…

De Romeinse satiredichter Juvenalis

Sinds het prilste begin van de bestudering van de geschiedenis, met Thucydides’ verslag van de Peloponnesische oorlogen, wordt het begrijpen van de eigen tijd aangevoerd als rechtvaardiging voor het staren in de duisternis van het verleden. Met dat uitgangspunt schreef classicus Fik Meijer zijn essay ‘Lessen uit Rome’ dat onlangs als ‘Maand van de geschiedenisboek’ (oktober is de maand van de geschiedenis) uitkwam. Daarin brengt hij een bepaalde geschiedenis voor het voetlicht en tegelijkertijd grijpt hij die gebeurtenissen aan om hedendaagse problemen beter te begrijpen. Door het tweede uiteindelijk amper te doen, bewijst hij het eerste een slechte dienst.

Verreweg het grootste deel van zijn essay behandelt de veranderende houding van de Romeinen ten opzichte van vreemdelingen. Het gaat daarbij in de eerste eeuwen vooral om mensen die uit de meest afgelegen uithoeken van het Rijk richting Rome trekken, in de hoop op een beter bestaan. Deze migranten worden weliswaar niet met open armen ontvangen, maar hen wordt ook zelden de toegang ontzegd. Na verloop van tijd integreren de meesten min of meer probleemloos in de Romeinse smeltkroes. Volgens Meijer valt dit vooral toe te schrijven aan de gedeelde religieuze en burgerlijk-politieke cultuur die in het hele Rijk heerst. Het ging dan ook pas goed mis met de komst van de monotheïstische christenen, wiens religieuze opvattingen zich niet gemakkelijk lieten verenigen met de bredere Romeinse cultuur.

Tot zover is er – afgezien van slordig, soms clichérijk taalgebruik en hier en daar een tegenstrijdigheid, problemen die met een betere redactie gemakkelijk verholpen waren – weinig mis met Meijers verhaal. Hij kan boeiend en beeldend vertellen over dat waar hij zich duidelijk een leven lang mee heeft beziggehouden. Zijn essay ontspoort echter wanneer hij eindelijk toekomt aan de beloofde vergelijking tussen het Romeinse Rijk en de EU. Of liever gezegd: wanneer hij daar niet aan toekomt.

In zijn introductie zegt Meijer meer ruimte te geven aan het Romeinse deel van zijn verhaal, omdat ‘veel lezers zich wel een voorstelling kunnen maken van moderne ontwikkelingen’. Gaandeweg rijst echter het vermoeden dat hij zich simpelweg niet al te zeker voelt op dit gebied, en eigenlijk weinig te zeggen heeft over de Europese Unie en de huidige tijd.

Ten eerste heeft hij het amper over de EU. Zijn analyse beperkt zich tot het onbehagen in Nederland en een eventuele migratiegolf naar aanleiding van de Arabische Lente. In beide gevallen bedient Meijer zich vooral van clichés en grove simplificaties. De bewoners in oude volkswijken ‘ergeren zich eraan dat ze op straat niet meer worden gegroet en dat ze moeten toezien hoe in hun buurt kerkgebouwen verdwijnen en moskeeën verrijzen’. Ook op andere momenten bezigt hij een taal die veel weg heeft van die van rechtse politici wiens denken hij elders afwijst: in Rome was sprake van ‘straatterreur’,  en ‘talloze’ legale en illegale immigranten melden zich ‘massaal’ in Europa.

Nog bonter maakt hij het wanneer hij oplossingen aandraagt. “Staatsrituelen zijn in Nederland vooral collectieve uitingen van solidariteit, zoals het Sinterklaasfeest, Koninginnedag en het befaamde ‘Oranjegevoel’, dat autochtone supporters […] tentoon spreiden.” Het bezoeken van sportevenementen vervulde in het oude Rome een belangrijke rol in het integratieproces van vreemdelingen. Maar in plaats van hieruit een les te trekken, veroorlooft Meijer zichzelf ‘een kort uitstapje’.  Hij wijdt uit over het belang van sportverenigingen in Nederland. Meijer ziet een belangrijke rol weggelegd voor de NOS*NSF, bijvoorbeeld om meer allochtone jeugd op de hockeyvelden te krijgen.

“Misschien kan in inburgeringcursussen voortaan een uitgebreidere paragraaf ‘sport’ worden opgenomen, waarin duidelijk is aangegeven dat sportbeoefening een belangrijke pijler is voor de saamhorigheid in de samenleving.” Meijer lijkt te vergeten dat de befaamde opmerking van de Romeinse dichter Juvenalis, over ‘brood en spelen’, uiterst cynisch was en tegenwoordig duidt op een gebrek aan interesse voor burgerlijke waarden.

Religieus fanatisme in westerse landen moet een halt toegeroepen worden, aldus Meijer: “Alles zal in het werk moeten worden gesteld om de aanhangers van religies en de voorstanders van een seculiere samenleving wat meer begrip voor elkaars standpunten bij te brengen.” Hoe? Succesvolle moslims hebben ‘de plicht hun gemeenschap voor te bereiden op de westerse maatschappij’ en de andere zijde zal ‘de ivoren toren van de superioriteit van de rationaliteit moeten verlaten en meer tolerantie aan de dag moeten leggen’.

Voor het begrijpen van het heden mag kennis van de geschiedenis misschien onontbeerlijk zijn, het betekent niet dat iedere historicus iets zinnigs over de huidige tijd te zeggen heeft.

Fik Meijer: Lessen uit Rome. Vreemdelingen in het Romeinse Rijk en in de Europese Unie. Veen magazines, Amsterdam. ISBN 9789085710547; 128 blz. € 4,95

15 Oktober jl. verschenen in dagblad Trouw.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Recensies

Geklaag over lezen in een vliegtuig

Zadie Smiths Changing my mind. De prachtige omslag zegt eigenlijk genoeg.

Zo heel af en toe zit ik in een vliegtuig. Vanochtend vroeg vond ik mijzelf terug – na een periode van waakslaap in verschillende bussen – in een Boeing zonder stiltecoupé. (Mijn spellingcontrole kent het woord waakslaap, waarvan ik dacht het zojuist te hebben uitgevonden.) Op het type vliegreis dat ik mij kan veroorloven, wordt het lawaai van de motoren ruimschoots overstemd door dat van de passagiers en het kraslotverkopende cabinepersoneel. (Twee woorden die mijn spellingcontrole niet blijkt te kennen.)

Net als op de heenvlucht lukte het me niet meer dan een paar alinea’s te lezen. Nu vanwege een meisje een rij achter mij die erin slaagde een uur lang en onafgebroken in clichés haar eigen levensverhaal van kleur te voorzien, in een verwoede poging haar gesprekspartner – duidelijk een collega – ervan te overtuigen dat ze ontzettend interessant is. Kende haar collega iemand die “iets met integratie en vluchtelingen” deed? Zij had met Irakese vluchtelingen gewerkt, dat was “ontzettend zwaar, ze hebben zoveel meegemaakt.” Daardoor was ze “enorm dankbaar voor haar leven.” Toen het gesprek richting het hete hangijzer van de hedendaagse parlementaire verhoudingen voer, en Mark Rutte ter sprake kwam, gaf ze toe niet veel met de premier op te hebben. “Want,” zei ze, “ik ben veel te socialistisch voor de VVD.”

Maar goed, waarom dit gezeur? Omdat ik, iedere keer dat ik werd afgeleid, terugging naar het punt waar ik begonnen was: de alinea in Nabokovs Speak, Memory waar ik vorige week ook al niet zonder kleerscheuren voorbij kwam. Ik dacht het deze korte vakantie uit lezen, maar het lot besliste anders. Toen ik weer voet op Hollandse bodem zette was ik geen moer opgeschoten.

Er kwam iets tussen. Zoals wel vaker op vakantie een niemendalletje. De anti-snobistische exhibitionist in mij zou nu graag zeggen dat ik het dan over iets Millennium Brown-achtigs heb, maar helaas, dat gaat mij echt te ver. Wat wel? How to be idle van de Britse beroepsluilak Tom Hodgkinson. Een boekje dat specifiek gericht lijkt op mensen die graag zonder schuldgevoelens niet te hard willen werken en die gezegend zijn met een gezonde aanleg voor escapisme. Hierover later misschien meer.

Verder (her)las ik hier en daar een essay in Zadie Smiths magistrale Changing my mind. Onder meer haar onnavolgbaar intelligente stuk over het herlezen van Nabokov en Barthes. Smith is gezegend met een van de zeldzaamste kwaliteiten die een schrijver kan bezitten: wanneer je haar essays leest, voel je hoe het zou zijn wanneer je intelligenter, oplettender, gevatter – kortom, een beter mens – zou zijn.

Dat herlezen van Nabokov delen we in ieder geval. Maar waar zij een prachtige verhandeling schrijft over hoe ze in Pnin woont als in een huis, worstel ik me in het vliegtuig keer op keer door dezelfde pagina, zonder er veel van op te steken. De moraal? Misschien dat wie tijdens het vliegen iets goeds wil lezen, RyanAir links moet laten liggen. Of anders op z’n minst oordoppen moet meenemen. Maar liever deze optimistische gedachte: ik heb nog evenveel te genieten als een week geleden, want wie bewaart, die heeft wat.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Notities

Korte gedachte over lezen

Vladimir Nabokov door Yousuf Karsh

Een paar weken geleden las ik Neil Postmans Amusing Ourselves to Death. Postman vroeg zich retorisch af hoe vaak de dagelijkse stroom aan nieuwsberichten iemands gedrag nog werkelijk beïnvloedt. Een opmerking die sindsdien door mijn hoofd is blijven spoken. Vlak daarna las ik Bas Heijne’s essay Echt Zien. Literatuur in het mediatijdperk, waarin hij zich afvraagt of literatuur nog een rol van betekenis kan spelen.

Vanochtend kwamen deze twee zaken opeens samen. Ik zat op de Fast Ferry terug uit Ridderkerk, waar ik bij een fotolab aldaar een afdruk moest ophalen. Op de boot las ik verder in Vladimir Nabokovs Speak, Memory.

Gisterenavond in bed had ik het boek dichtgeslagen nadat ik de eerste alinea’s van de tweede paragraaf van het vierde hoofdstuk las. Tot dat moment twijfelde ik nog hoe laat ik vandaag naar Ridderkerk zou fietsen. Pas op de boot terug realiseerde ik me hoe ondubbelzinnig de relatie, tussen wat ik had gelezen en op welk tijdstip ik mijn wekker instelde (6:30), werkelijk was.

Dit was wat ik las voordat ik de stekker van mijn lamp uit het stopcontact trok. (Ik vergat ooit, toen ik de draad van een nieuwe stekker voorzag, een schakelaar toe te voegen en heb ook sindsdien verzuimd dat te doen.

Summer soomerki – the lovely Russian word for dusk. Time: a dim point in the first decade of this unpopular century. Place: latitude 59° north from your equator, longitude 100° east from my writing hand. The day would take hours to fade, and everything – sky, tall flowers, still water – would be kept in a state of infinite vesperal suspense, deepened rather than resolved by the doleful moo of a cow in a distant meadow or by the still more moving cry that came from some bird beyond the lower course of the river, where the vast expanse of a misty-blue sphagnum bog, because of its mystery and remoteness, the Rukavishnikov children had baptized America.

Nabokov spreekt weliswaar over schemering na een zonsondergang, en dat van die koe komt mij wat sentimenteel voor, zijn schoonheidsbeleving werkt aanstekelijk. Vooral die ‘infinite state of vesperal suspense’ deed het bij mij goed, terwijl ik niet eens weet wat ‘vesperal’ betekent. En bij herlezing kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat Nabokov iets vreemds schrijft, namelijk dat de kinderen Amerika doopten, in plaats van de plek tot America om te dopen, wat in mijn oren logischer klinkt. Bon, voor de dageraad zou mijn fietstocht weliswaar een stuk kouder voor vinger en teen, maar zonder twijfel ook aangenamer voor het oog zijn.

Overigens: terwijl ik dit een uur na thuiskomst schrijf, zijn mijn voeten nog steeds niet geheel bekomen van de schrik. Verder ben ik ook gewoon opgelucht dat ik die rit, die telkens twee keer zo lang als ik me vooraf inbeeldde blijkt te zijn, al achter de rug heb.

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Notities

Psychiatrie van de koude grond

Eerder deze maand werd in Detroit een vrouw uit haar huis gezet. En wat dan nog, zult u zeggen, dat gebeurt toch iedere dag? Los van de vraag of de grote regelmaat waarmee dit gebeurt de zaak minder schrijnend maakt: het ging om een 101-jarige Texana Hollis. Haar zoon nam in 2003 een relatief bescheiden hypotheek op het huis om een opknapbeurt te financieren. Toen het financieel even tegenzat, stond ze ineens, met haar hele inboedel en volledig gedesoriënteerd, op straat.

Politiek is de simpelste definitie een kwestie van ‘wie, waar en wanneer wat krijgt’. Een veelvuldig gebezigde clichés inzake beleid, in dit geval dat van een hypotheekverstrekker, luidt dan ook dat ‘pijnlijke keuzes onvermijdelijk zijn’. Doorgaans geldt: hoe hoger de maatschappelijke positie, hoe groter de verantwoordelijkheden, en hoe meer pijnlijke keuzes er dus moeten worden gemaakt. Zou het dan zo kunnen zijn dat mensen met een natuurlijk gebrek aan empathie daartoe ‘beter’ zijn uitgerust?

Afgelopen zomer verscheen Jon Ronsons boek The Psychopath Test: A Journey Through the Madness Industry. De Britse journalist – type Louis Theroux, en schrijver van het verfilmde The Men Who Stare at Goats – liep al een tijdje rond met het vage vermoeden dat mensen met een psychopathische stoornis wel eens een buitenproportionele invloed op de maatschappij zouden kunnen uitoefenen. Het ging hem daarbij niet niet om het idee dat enkele gek een samenleving kan verstoren. Zijn hypothese was dat mensen met een stoornis stelselmatig oververtegenwoordigd zijn op hoge maatschappelijke posities.

De cijfers die Ronson uit de mond van psychiaters optekent liegen er niet om. Binnen het vakgebied gaat men ervan uit dat ongeveer een op de honderd mensen aan een psychopathische persoonlijkheidsstoornis lijdt, terwijl dat hogerop in de maatschappelijke pikorde ongeveer 4 procent zou zijn.

Voor u opgewonden raakt, Ronson ontmaskert geen zittende presidenten, kerkelijk leiders of gerespecteerde CEO’s als gevaarlijke psychopaten. Eigenlijk vindt hij in de zakenwereld alleen Al Dunlap. Wie? Dunlap is een voormalige directeur van het Amerikaanse bedrijf Sunbeam. Hij stond bekend als een kille saneerder die on a whim zelfs de trouwste werknemer kon ontslaan. Hij leek er zelfs genoegen in te scheppen. Ronson besluit hem op te zoeken. Tijdens het interview vertelt Dunlap hoe hij ooit een ondergeschikte, die enthousiast vertelde een nieuwe auto te hebben gekocht, ontsloeg: „You may have a fancy sports car, but I’ll tell you what you don’t have. A job!

Tijdens het interview in de kapitale villa van de voormalige topman valt Ronson van de ene in de andere verbazing. Hij ziet zijn vermoedens meteen bij het binnentreden bevestigt: het hele huis staat vol met standbeelden van roofdieren. Arenden, panters, tijgers, beren. „A whole menagerie,” in de woorden van Ronson.

Wanneer hij zijn bevindingen voorlegt aan David Hare, de geestelijk vader van de Hare Checklist waarmee psychopaten ‘opgespoord’ kunnen worden, bevestigt deze zijn vermoedens: er lopen nogal wat gekken rond.

Maar meteen daarna slaat de twijfel toe. Ronson vraagt zich af of hij als journalist niet veel te veel gefocust is op dat wat afwijkt van de norm. Is hij door zo actief te speuren naar voorbeelden van waanzin niet blind voor alles wat er normaal is aan iemand als Al Dunlap? Die legt zijn ‘psychopathische kenmerken’ stelselmatig uit als bij uitstek positieve eigenschappen die hem tot zo’n voorbeeldige zakenman maken.

Voor Ronsons twijfel valt zeker wat te zeggen. Maar zijn ‘reis door de waanzin-industrie’, iedere ontmoeting leidt als vanzelf tot een volgende, levert wel een zeer vermakelijk boek op. The Psychopath Test staat bol van de intrigerende verhalen over psychopaten en hun slachtoffers. Het sterkste hoofdstuk gaat over Tony.

Jon Ronson door Barney Poole

Tony wordt op zijn zeventiende veroordeeld wegens zware mishandeling. Omdat hij weinig trek heeft in de zeven jaar gevangenisstraf die hem boven het hoofd hangt, besluit hij te doen alsof hij gek is. Hij imiteert seriemoordenaars uit bekende films en leest in afwachting van zijn definitieve straf de biografie van seriemoordenaar Ted Bundy. Dat boek blijkt namelijk gewoon in de gevangenisbibliotheek te staan.

Tony’s opzet slaagt: hij wordt prompt naar Broadmoor gestuurd, de beruchtste Britse instelling voor geestelijk gestoorde criminelen. Wanneer hij zich realiseert wat voor stommiteit hij heeft begaan, verdwijnen zijn symptomen als sneeuw voor de zon. Maar mensen ervan overtuigen dat je gek bent, blijkt een stuk gemakkelijker dan duidelijk maken dat je geestelijk in orde bent. Twaalf jaar later zijn de meeste artsen het erover eens: Tony heeft geen geestesziekte. Helaas voor hem zijn ze tot de conclusie gekomen dat hij een onbehandelbare persoonlijkheidsstoornis heeft: hij is een psychopaat.

Ronson bezoekt Tony terwijl deze, gesteund door leden van Scientology-kerk, notoire critici van de psychiatrie, voor zijn vrijlating vecht. De gesprekken met de Scientology-aanhangers zijn tekenend voor Ronsons werkwijze. Omdat hij duidelijk zo onbevooroordeeld mogelijk op onderzoek uit probeert te gaan, maar ook omdat de journalist tijdens de gesprekken constant hardop twijfelt. Het ene moment wil hij iemand als Tony maar al te graag geloven, het volgende vertrouwt hij bijna blind de psychiater die hem vertelt dat Tony zonder enige twijfel een psychopaat is.

Ook deze vertwijfeling is gerechtvaardigd. Zolang iemand geen misdaden begaat, is het ontzettend moeilijk in te schatten of iemand gewoon een beetje vreemd is, of levensgevaarlijk. Psychopaten zijn vaak intelligent en ontzettend handig in het maskeren van bijvoorbeeld een gebrek aan inlevingsvermogen. Ze imiteren gedrag of kunnen zeer hartelijk zijn, wanneer ze denken dat ze daarmee iets kunnen bereiken. De perfecte manipulator is ten slotte onzichtbaar.

Tijdens een van de laatste gesprekken vertrouwt Tony Ronson toe: „Weet je wat het is, je moet je realiseren dat iedereen een beetje psychopathisch is. Jij bent het. Ik ben het. Nu ja, ik zeker.” Dat Ronson zelf ook niet helemaal in orde wordt duidelijk wanneer hij de DSM-IV, waarin alle bekende geestesziekten geïndexeerd zijn, openslaat. Hij diagnosticeert zichzelf met minstens twaalf aandoeningen. Maar een psychopaat is de neuroot Ronson zeker niet.

Dat psychopathie – en al het andere dat afwijkt van de norm – even angstaanjagend als fascinerend is, is met dit prettig ongestructureerde boek maar weer eens bewezen. Enige nadeel is dat iedere krantenkop ineens een mogelijk gevolg lijkt van een psychopaat die in een wolkenkrabber – uiteraard manisch lachend – nietsvermoedende burgers manipuleert.

Gepubliceerd in nrc.next op 7 oktober 2011

.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Recensies