Over de fotografie van Pieter Hugo
De fotoseries van Pieter Hugo bekoren weliswaar het oog, maar slagen er niettemin in de toeschouwer zich ongemakkelijk te doen voelen. Zijn beelden van de wrange kant van Afrika, schuren en schrijnen. ‘Ik heb het verlangen te kijken, en ik wil dat niet met een verontschuldigende blik doen.’
De bezoeker van de World Press Photo-tentoonstelling, een enkeling met het hart op de tong daargelaten, zal twee keer nadenken voordat hij een lovende opmerking maakt over de strakke compositie of originele kadrering van een foto uit een hongersnoodgebied. Het is fotografie die ‘bij toeval’ aan een museumwand terecht is gekomen, en er is sprake van een stilzwijgende afspraak tussen fotograaf en kijker: beiden veinzen desinteresse voor het beeld en bekommeren zich enkel om de inhoud.
Zodra men een foto wél gaat zien, en beoordelen op andere kwaliteiten dan de inhoud, begint het soms te wringen. Susan Sontag schreef in 2003 in een kort essay, getiteld Photography: A Little Summa: ‘The work of some of the best socially engaged photographers is often reproached if it seems too much like art. (…) It shows us events and situations and conflicts that we might deplore, and asks us to be detached.’ Kort gezegd: ethiek en esthetiek verhouden zich af en toe moeizaam in de fotografie.
Tijdens de World Press Photo 2005 ging de eerste prijs in de categorie Portretten naar de Zuid-Afrikaanse fotograaf Pieter Hugo (1976). De winnende foto toont een donkere man met een brilletje en een mutsje op een stoffige asfaltweg. Hij gaat gekleed in een vaal hemd en een uitbundig gekleurde rok. In zijn linkerhand houdt hij een leren zweep, in zijn rechterhand een metalen ketting met grote schakels. Aan het uiteinde van de lijn zit een gemuilkorfde hyena. De man poseert nonchalant, alsof hij de hound van de Baskervilles heeft getemd en dat niet eens zo moeilijk was geweest. Zonder twijfel een prachtige foto, maar ook hier wringt iets. Is het de verhouding tussen het dier en de man? Is het het feit dat het beeld zo surreëel is dat er een freak show-element zou kunnen schuilen in de aantrekkingskracht die het uitoefent?
De prijswinnende foto komt uit Hugo’s veelgeroemde serie The Hyena & Other Men, nu in het kader van een retrospectief te zien in het Fotomuseum Den Haag. De man maakt deel uit van een groep rondtrekkende ‘performers’ in West-Afrika. Ze vermaken het publiek met wilde dieren – naast hyena’s ook apen en slangen – en verkopen traditionele medicijnen. De serie werd in boekvorm een zeldzame bestseller, maar er waren ook uitgesproken kritische reacties. Hugo zou door zijn esthetische fotografie dierenleed bagatelliseren en, erger, zijn ‘exotische’ onderwerpen uitbuiten.
Die laatste kritiek kwam terug toen Hugo zijn serie Nollywood (2008) publiceerde. Hij fotografeerde acteurs in Nigeria’s bloeiende filmindustrie. Ze zijn vreemd uitgedost (opvallend veel zombies) en vrijwel alle beelden bevatten elementen van gewelddadigheid. Een uitzondering is het portret van Obechukwu Nwoye. Ze hangt op een leren bank, rookt een sigaret en staart wezenloos in Hugo’s lens. De voluptueuze vrouw draagt een blauw matrozenpakje en een pet waarop met gouddraad het woord ‘bundesmarine’ is gestikt. Het heeft iets weg van pin-upfoto’s uit de jaren vijftig. Minder onschuldig doet het denken aan de pornoactrices uit Larry Sultans befaamde fotoboek The Valley, over de seksindustrie in Californië.
Hugo zelf heeft weinig begrip voor de kritiek. Hij vraagt altijd toestemming voordat hij een foto maakt en stelde in 2007 in een interview: ‘Het gaat om volwassenen die zelf kunnen nadenken en zich er zeker van bewust zouden zijn als ze werden uitgebuit. Het is neerbuigend om verantwoordelijkheid voor andere mensen of culturen op te eisen omdat ze daar zelf niet toe in staat zouden zijn. Kranten zijn hier alomtegenwoordig en vrijwel ieder huishouden heeft een tv. Mensen, uit alle lagen van de bevolking, zijn zich bewust van de kracht van beelden.’ Daarnaast: in het geval van The Hyena vormen de mannen ook in levenden lijve een indrukwekkend schouwspel. In de woorden van Adetokunbo Abiola, een Nigeriaanse journalist die Hugo begeleidde: ‘Commercial buses and private cars stop, causing a traffic jam, while passengers gape at the animals as they perform their tricks. Within seconds people start to gather and a crowd forms, everyone staring in wonder.’ Het is niet Hugo die de vreemdheid uitbuit, het zijn de mannen zelf die er bewust gebruik van maken om hun waar te verkopen.
Nollywood en The Hyena hebben veel aandacht gekregen. Misschien wel te veel, in vergelijking met Hugo’s andere werk. Want wie alleen bekend is met deze twee series valt de misvatting dat Hugo goedkoop probeert te scoren wel te vergeven. De onderwerpen zijn zo surrealistisch dat verbazing niet alleen de eerste reactie van de toeschouwer is, maar misschien ook de enige. Maar of dit Hugo valt aan te rekenen? In zekere zin was zijn enige andere optie ‘niet-fotograferen’. Daarnaast zit, behalve schoonheid, ook het exotische in het oog van de aanschouwer.
Het zijn Hugo’s andere series die helderheid verschaffen. Ook daar de esthetische, onderzoekende stijl, maar onderwerpen die minder bevreemdend zijn. En ook daar roepen zijn foto’s een gevoel van ongemakkelijkheid op. Hij is er bewust naar op zoek. Zelf wijt hij het onbehagen aan het feit dat Afrika in het verleden maar op twee manieren is gefotografeerd: óf als hel, óf als paradijs. ‘Ik denk dat de meeste dingen die een vorm van complexheid erkennen, of nuance aanbrengen in het beeld van een bepaalde cultuur, mensen ongemakkelijk kunnen maken. Ze moeten toegeven dat hun levens – en fotografie – veel ingewikkelder zijn dan hoe ze doorgaans worden weergegeven. Ik denk niet dat kunst de verantwoordelijkheid heeft mooi te zijn.’
Nee, kunst moet niet mooi zijn. Maar Hugo’s foto’s zijn dat juist wél. En het versterkt het onbehagen dat ze oproepen. Het feit dat zijn werk ergens over gaat, inhoudelijk is, maar tegelijkertijd ongegeneerd ook esthetisch indruk wil maken, maakt dat kijkers in de war raken. Je zou kunnen zeggen dat Hugo het contrast tussen de esthetische kwaliteit van het werk en de morele inhoud tot het uiterste uitvergroot. Hij moffelt dat laatste niet weg, maar stelt het uit. Je kunt je bij zijn foto’s misschien eerst verbazen over het beeld, maar de klap die volgt is er niet minder om. Rwanda 2004: Vestiges of a Genocide is hier een goed voorbeeld van. Tien jaar na de volkerenmoord fotografeerde Hugo kinderlichamen die als bewijs van de misdaden worden bewaard. Om verval tegen te gaan is er een dunne laag lijmsteen op de lijkjes aangebracht. Ook hier hebben Hugo’s beelden een afstandelijke schoonheid, maar wat je ziet is daardoor geen moment minder gruwelijk.
Hugo maakt, samen met bijvoorbeeld Michael Subotzky, deel uit van een nieuwe generatie Zuid-Afrikaanse fotografen die uit de schaduw van David Goldblatt treden. Hun werk beantwoordt niet aan ieders verwachtingen over Afrikaanse fotografie. Het is volwassen kunst, die zich in de eerste plaats wil verhouden tot, en meten met, de hedendaagse fotografie in de rest van de wereld. Permanent Error, over kinderen op een vuilstortplaats voor westerse elektronica in Ghana, doet denken aan Rineke Dijkstra’s beroemde serie strandportretten. Kin, over zijn eigen familie, en Messina/Mussina, over een verarmd dorp in het noorden van Zuid-Afrika, lijken sterk verwant aan het werk van Amerikaanse fotografen als Alec Soth en Richard Renaldi. De landschappen en portretten in deze series hebben een naturalistische directheid die je tegenwoordig overal in de fotowereld tegenkomt. Het is het werk van een jonge, blanke Zuid-Afrikaanse fotograaf die de erfzonde voorbij is en in alle vrijheid wil onderzoeken. In het eerder aangehaalde interview zei hij hierover: ‘Ik groeide op tijdens de nadagen van de apartheid, terwijl we een democratische samenleving ontwikkelden. Ik ben, denk ik, niet opgegroeid met het ongelooflijke schuldgevoel dat een hoop ouderen wel hebben geërfd. Ik was me er natuurlijk van bewust omdat er nog steeds een enorm politiek trauma was. Dat heeft zeker indruk op me gemaakt en sporen nagelaten in hoe ik dingen zie. Maar, weet je, ik heb het verlangen te kijken, en ik wil dat niet met een verontschuldigende blik doen.’
Dat wil niet zeggen dat huidkleur geen rol speelt in zijn werk. Hij schoot de afgelopen jaren series over albino’s en blinden. En zijn jongste project, There is a place in hell for me & my friends, bestaat uit digitaal gemanipuleerde portretten van vrienden. Ze zijn gefotografeerd tegen een witte achtergrond – als de ‘omgekeerde’ clair-obscur-foto’s die Richard Avadon zijn grote faam bezorgden. De Britse schrijver Geoff Dyer vatte de kritiek op Avadon ooit samen als het verwijt dat hij ‘gezichten tot anatomische data reduceerde’. Hugo doet hetzelfde, maar gaat een stap verder. Hij extrapoleert Avadons techniek en duwt alle data tot hun uiterste door de kleuren zo donker mogelijk te maken, voordat hij een foto digitaal omzet naar grijstinten. Het gevolg is dat iedereen min of meer even zwart is geworden.
De Haagse curator noemt There is a place in een promo-filmpje ‘Hugo’s eerste serie die niet over Afrika gaat’. Vreemde opmerking. Al zou je kunnen zeggen dat Hugo’s werk nooit ‘over Afrika’ gaat, maar altijd over wat hij daar tegenkomt. Het is in ieder geval Hugo’s zoveelste serie die het oog bekoort, maar er niettemin in slaagt de aanschouwer zich ongemakkelijk te doen voelen. Al geldt dat misschien niet voor de vrouw in gem die, staand voor een beeld uit Permanent Error, opmerkte: ‘Ik heb gehoord dat Kaapstad veel mooier is dan Johannesburg.’
Pieter Hugo, This Must Be the Place. Tot 20 mei te zien in het Fotomuseum Den Haag. www.fotomuseumdenhaag.nl
Dit artikel verscheen eerder in De Groene Amsterdammer