Since we live today in just such a neighborhood (now sometimes referred to as a “global village”), you may get a sense of what is meant by context-free information by asking yourself the following question: How often does it occur that information provided you on morning radio or television, or in the morning newspaper, causes you to alter your plans for the day, or to take some action you would not otherwise have taken, or provides some insight into some problem you are required to solve?
Neil Postman: Amusing Ourselves to Death (1985)
Neil Postman II
Opgeslagen onder Notities
Neil Postman I
The reader must come armed, in a serious state of intellectual readiness. This is not easy because he comes to the text alone. In reading, one’s responses are isolated, one’s intellect thrown back on its own resources. To be confronted by the cold abstractions of printed scentences is to look upon language bare, without the assistence of either beauty or community, Thus, reading is by its nature a serious business. It is also, of course, an essentially rational activity.
Neil Postman: Amusing Ourselves to Death (1985)
Opgeslagen onder Notities
Yossarian leeft nog, vijftig jaar na Catch-22
nrc.next vrijdag 19 augustus, 2011
Schrijver Joseph Heller (1923-1999) is in 1962 te gast bij NBC’s Today show om geïnterviewd te worden over zijn Tweede Wereldoorlogroman Catch-22. Na de opnames duwt presentator John Chancellor hem een stapeltje stickers in zijn handen. ‘YOSSARIAN LIVES’ staat erop. Hij heeft ze zelf laten drukken, vertrouwt Chancellor de schrijver toe, en hij verspreidt ze al enige tijd via de muren van de toiletten en gangen van het gebouw. Catch-22’s protagonist Yossarian had indruk gemaakt op de presentator.
De Vietnamoorlog is in volle gang en een absurdistische roman over de gekte van het fenomeen oorlog valt, getuige de vliegende start van het boek, in vruchtbare aarde. Maar ook vijftig jaar later – een paar oorlogen verder, en evenzoveel illusies armer – is het werk nog onverminderd sterk. Yossarian maakt nog altijd indruk. Ook op mensen die zich geen enkele reële voorstelling kunnen maken van een oorlog. Waarom? Omdat Catch-22 naast een tragikomedie over de oorlog, ook een van cynische humor doordrenkt verhaal over bureaucratie is.
De 28-jarige kapitein Yossarian claimt van Assyrische afkomst te zijn en is bommenrichter in het Amerikaanse leger. Hij is gestationeerd op het eilandje Pianosa in de Middellandse Zee, vanwaar hij met een B-25 en de grootst mogelijke tegenzin precisiebombardementen boven Frankrijk en Italië uitvoert. Zijn enige wens is niet te sterven, of desnoods te sneuvelen tijdens zijn streven die wens in vervulling te laten gaan. Helaas lijken zijn leidinggevenden vastberaden hem net zo vaak te laten opstijgen totdat hij een keer niet terugkomt. Kolonel Cathcart blijft het aantal verplichte vluchten consequent verhogen, enkel om een wit voetje te halen bij zijn superieuren.
De even onzekere als ambitieuze kolonel illustreert perfect de gekte die overal heerst. Althans, zo ziet Yossarian het. Of hij is gek, of de wereld om hem heen is gestoord. En hoewel duidelijk is dat hij zo ongeveer de enige rationele, morele persoon in het hele leger is, beschouwen de meesten van zijn collega’s hem als krankjorum. Dat vindt hij best, want wie gek wordt verklaard, mag naar huis.
Helaas voor Yossarian traineert de mysterieuze catch-22 zijn acute wens tot zelfbehoud. Iedereen die hem naar huis kan sturen, verschuilt zich achter de clausule. Hij stelt kort gezegd dat wie gek is niet meer hoeft te vliegen, maar ook dat wie zich gek wil laten verklaren om zijn leven niet meer te riskeren, zo gek nog niet kan zijn. Die persoon moet dus gewoon doorvliegen. Wanneer Yossarian voor het eerst wordt gewezen op het bestaan van catch-22 fluit hij eerbiedig: ‘hij overziet het geheel in zijn duizelingwekkende redelijkheid’ en is ‘diep getroffen door de strenge eenvoud van de catch.’
Er zullen weinig oorlogsromans zijn die in de eerste plaats een vaag gevoel van herkenning oproepen bij de lezer. Hoewel het boek naarmate meer mensen het leven laten grimmiger van toon wordt – zonder overigens minder grappig te zijn – valt het leeuwendeel van het verhaal nog het beste te duiden als een bureaucratische farce. En in die zin heeft het boek nooit aan actualiteit verloren.
Yossarian botst in zijn grenzeloze redelijkheid constant met karakters die volledig van de werkelijkheid losgezongen zijn. Types als de kolonel die denkt indruk te maken door van zijn mannen het onredelijke te eisen en voor wie doden vooral een administratief probleem zijn. Types ook als Milo Minderbinder, de kapitalistische messofficier voor wie alles handel is, die zijn eigen squadron bombardeert omdat de Duitsers hem een goede prijs betalen. De inherente redelijkheid van die actie kan hij zijn leidinggevenden gemakkelijk uitleggen, omdat zij en alle anderen tenslotte een aandeel in zijn onderneming hebben, en dus winst maken. Milo weet trouwens ook eieren van 7 cent uit Malta op de basis voor 5 cent door te verkopen. Met winst, mind you.
De meeste personages zijn onzeker, dom, angstig, kleingeestig, egoïstisch of hypocriet, maar in al hun menselijkheid vaak ook aandoenlijk of zelfs sympathiek. Uit eerzucht of lijfsbehoud gedragen ze zich op een manier die, zij het op minder groteske schaal, in iedere grote organisatie voorkomt. De regels waaraan ze zijn onderworpen zijn in hun duizelingwekkende redelijkheid herkenbaar voor eenieder die weleens zo naïef is geweest met een oprechte vraag een telecomaanbieder te bellen.
Het is allemaal zo herkenbaar omdat ook nu in de echte wereld, al het gepraat over de ratio ten spijt, de redelijkheid soms ver te zoeken is. De mooiste parallel is te vinden tegen het einde van het boek. Yossarians leidinggevenden lijken eindelijk bereid hem naar huis sturen. Enige voorwaarde is dat hij ze aardig vindt. Wanneer hij twijfelt, lijkt hun respons, met de Bush-jaren nog vers in het geheugen, een echo uit het heden: ‘Je bent voor ons, of je bent tegen je land.’ Eerlijk als hij is, weigert hij hen te mogen. ‘Stel dat iedereen zo zou denken’, werpen ze hem tegen. ‘Dan zou ik toch wel gek zijn als ik er anders over dacht?’ luidt zijn heldere weerwoord.
Sommige humor is tijdloos en dus leeft Yossarian nog altijd. Je hoopt dat hem net zo’n lang leven is gegund als Voltaires Candide en Cervantes’ Don Quichot. Maar waar die eerste naïef was in een gruwelijke wereld en de tweede gek in een normale, doolt Yossarian nog altijd rond in de onze. Een wereld die vaak absurd, maar soms helaas zowel gruwelijk als gek is.
Joseph Heller: Catch-22. Vertaling J.F. Kliphuis. Ambo Anthos, 503 blz. € 15,–
Uitgeverij Ambo Anthos heeft flink uitgepakt voor de vijftigste verjaardag van Catch-22. In deze uitgave zijn naast een voorwoord van Heller ook stukken van enkele bewonderaars opgenomen, en niet de minsten: Christopher Hitchens, Anthony Burgess en Norman Mailer. Daarnaast bevat deze editie originele reclames voor Catch-22 en een verhaal over de moeizame totstandkoming van de roman. Heller werkte ruim zeven jaar aan het boek en noemde zichzelf een ‘mysterieus langzame schrijver’, omdat ook hij geen verklaring kon bedenken voor zijn traagheid.
Opgeslagen onder Recensies
De ideale lezer
Ooit gaf Petrarca aan wat voor hem de ideale lezer was, toen bij in Secretum meum Augustinus de volgende woorden in de mond gaf: ‘Telkens als je een boek leest en een prachtige passage tegenkomt waarbij je voelt dat je ziel geroerd wordt, of dat je ervan geniet, dan moet je niet alleen op de kracht van je eigen intelligentie vertrouwen, maar jezelf dwingen ze uit het hoofd te leren en ermee vertrouwd te raken door erover te mediteren, zodat je, telkens wanneer je in nood komt te verkeren, het medicijn bij de hand hebt alsof het in je geest gegrift staat. Als je passages tegenkomt die je nuttig voorkomen, streep ze dan duidelijk aan; dat kan dienen als lijm in je geheugen, om te voorkomen dat ze zomaar weer wegvliegen.
Lezen met het potlood in de hand – de Volkskrant (via biermetboeken)
Opgeslagen onder Notities
40 uur werk, één dood zwijn
Op stap met een jager in Ede – natuurbeheerder en veldwachter in één
nrc.next vrijdag 22 juli, 2011
De Russische toneelschrijver Anton Tsjechov (1860–1904) stelde dat wie in de eerste akte van zijn stuk een geweer introduceert, verplicht is dat wapen voor het doek valt af te laten gaan. Maar Leendert Houweling heeft me gewaarschuwd, de kans dat er vanavond wordt geschoten, is niet heel groot: „Het schieten van een enkel zwijn kost ongeveer veertig uur.” Sinds de opening van het jachtseizoen voor zwijnen, op 1 juli, is hij een paar avonden per week op pad geweest, maar tot nu toe heeft hij nog geen schot gelost.
Houweling is jager. Overdag werkt hij op kantoor voor een bedrijf dat winkelinrichtingen verzorgt, maar in zijn vrije uren wandelt hij met een buks over de Veluwe. Dat doet hij in opdracht van de gemeente Ede.
Er is dit jaar door koepelorganisatie Faunabeheer Nederland voor de Veluwe een afschot van tweeduizend wilde zwijnen vastgesteld. Het is weinig in vergelijking met vorige jaren, toen aantallen tegen de vijfduizend niet ongewoon waren. „Het is een logisch gevolg van de strenge winter, er zijn een stuk minder dieren”, zegt Houweling.
Het voorkomen van honger onder de dieren is een belangrijke reden voor populatiecontrole. Op basis van een telling in het voorjaar, wanneer wordt gekeken hoeveel dieren er in een bepaalde regio rondlopen, en wat de verwachte voedselvoorraad is, wordt ieder jaar door de jachtautoriteiten het afschot bepaald. Het tellen gebeurt in koppels, een van de twee tellers komt van buiten het gebied of is geen jager. Dit om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. De Partij voor de Dieren vertrouwt die methode niet.
De Wildbeheereenheid (wbe) waar Houweling deel van uitmaakt, Zuid-West Veluwe Leefgebied 6, bestaat uit ongeveer vijfendertig mensen, en wordt dit seizoen geacht zeventig zwijnen af te schieten: drieënvijftig biggen, elf overlopers (eenjarigen), drie zeugen en drie volwassen mannetjes, zogenaamde keilers. De jager mag ieder seizoen het vlees van een enkel dier houden. De rest van het afschot gaat ook naar de poelier, maar daarvan komt de opbrengst komt ten goede aan de wbe.
Houweling is tweeëndertig en hij woont met zijn levenspartner Jeroen aan de rand van Ede, niet ver van natuurpark De Hoge Veluwe. Hij bewaart zijn jachtgeweren in een smalle, staande kluis in zijn werkkamer. Naast de brandkast hangt een opgezette muskusrat aan de muur. Op een witte tafel staan een kraai en een buizerd glazig voor zich uit te staren, op een stoel staat een fazant. Vanaf een kast kijkt een vos met ontblote tanden naar de vogel.
Als kleine jongen had hij weinig op met de jacht, zegt hij. Maar toen hij op een dag een dode vogel vond en die bij een preparateur bracht, ging langzaam een wereld voor hem open. Hij ging mee op pad en zag na verloop van tijd de, naar zijn mening, nobele doelen in: „Mensen denken soms dat wij gewoon zoveel mogelijk willen afschieten, maar dat is onzin. Vooral het schieten van gezonde dieren stuit soms op onbegrip. Maar we proberen heel gericht de populatie als geheel gezond houden. De dieren hebben geen natuurlijke vijanden hier.”
Ook kunnen de beesten bij overbevolking en voedselschaarste flinke overlast veroorzaken. Het aantal aanrijdingen met zwijnen loopt in de honderden per jaar, alleen al op de Veluwe. En soms vallen ze honden aan: „Vorig jaar is in de buurt nog een bouvier gesneuveld.” De houwers, ruim tien centimeter lange gekromde hoektanden, die hij thuis toont, maken dat verhaal maar al te geloofwaardig.
Hij waakt ervoor de dieren als individuen te zien, toch lukt dat niet altijd. „Soms kijk ik door mijn zoeker een eenzame oude keiler in de ogen en denk ik: jij en ik, we verschillen niet zoveel. Ik zie je de volgende keer wel weer. Je kunt er best weemoedig van worden.” Houweling pakt zijn geweer en loopt naar zijn auto. Net zoals zijn tenue, zijn geweertas en de verrekijker om zijn nek, is ook Houwelings auto groen. Een kleine Peugeot 106 met achter de voorruit een bordje ‘wildbeheer’: „Je kunt je voorstellen dat een keiler van 130 kilo daar niet gemakkelijk inpast.”
Wanneer we met de auto door Otterlo rijden, passeren we aan de rand van een maisveld slagerij Wilbrink. Houweling: „De zwijnen hebben vorig jaar de hele fundering van dat gebouw omgewroet.” Gevoel voor ironie kan de dieren niet worden ontzegd.
Pal naast De Hoge Veluwe ligt De Zanding, het gebied waar Houweling jaagt. Aan de rand van het terrein zit een groepje hangjongeren op een bankje, Houweling vertelt met enige trots ook als extra ogen en oren van de politie te fungeren. „Sinds de afschaffing van de veldwachters is het moeilijk om hier alles goed in de gaten te houden. Er is weleens gedoe met drugshandel geweest.” Als we het terrein oplopen staat hij af en toe stil. Hij tuurt naar de grond en mompelt iets over regen en uitgewiste sporen. De scène herhaalt zich een paar keer totdat hij ineens een mooie pootafdruk met een doorsnee van ongeveer vijftien centimeter vindt. Zijn ogen lichten op. Een paar honderd meter verder strooit hij wat lokvoedsel uit.
Omstreeks middernacht is het inmiddels behoorlijk donker geworden, de maan komt nog niet boven de boomtoppen uit. We lopen al een paar uur kriskras door het gebied, steeds langzamer en voorzichtiger, bang om op een rotte tak te stappen. Houweling staat stil, het geweer over zijn schouder geslagen, en gebaart iets te zien: een zwijn. Voorzichtig schuifelen we verder. Houweling kijkt door zijn verrekijker de duisternis in. Ik doe hetzelfde, maar hoe hard ik ook tuur, ik zie geen steek. Laat staan een zwijn. „Hij was snel weg, een overloper denk ik, aan de rug te zien. Ik denk dat we het hier maar bij moeten laten”, zegt Houweling.
Het blijft stil. Geen knal, en geen Weidmannsheil, de traditionele groet na een succesvolle jacht. Wel een glaasje Jägermeister uit de kofferbak van de Peugeot. Geen haast, er volgen nog genoeg nachten, voordat het seizoen in januari afloopt.
‘Zwijnenjacht is zinloos’
- Begin deze maand bleek dat de provincie Gelderland ruim 2.000 wilde zwijnen wilde laten afschieten op de Veluwe, op een totaal van bijna 3.300, om „het aantal in balans te houden”.
- Dat leidde vorige week tot boze Kamervragen van Marianne Thieme (Partij voor de Dieren) aan staatssecretaris Bleker (Landbouw, CDA). Thieme vindt dat jagers te veel te zeggen hebben over het aantal dieren dat afgeschoten mag worden: „Jagers spelen politieagent, officier van justitie, rechter en beul op hetzelfde moment. Ze tellen de dieren, bepalen hoeveel er in een gebied kunnen leven en hoeveel er afgeschoten mogen worden.”
- Dat tellen gebeurt volgens Thieme onwetenschappelijk, en door de verkeerde mensen: „Laat dat dan gewoon door overheidsambtenaren doen.” De PvdD vindt dat de zwijnenjacht moet ophouden: die „houdt een overbevolking in stand. Als veel zwijnen doodgeschoten worden, stimuleert dat de voortplantingsprikkel en komen er meer biggen. Als je de jacht stopt, ontstaat er juist sneller een evenwicht, gereguleerd door voedselaanbod en ziekte.”
- In mei ontstond ook al ophef over de 100.000 Nederlandse ganzen, die volgens boeren gedood zouden moeten worden omdat ze massaal gewassen opeten. Zo’n aantal is volgens de Nederlandse Jagersvereniging onmogelijk af te schieten door jagers. Andere methoden, zoals eieren vernielen, stuitten op bezwaren van Vogelbescherming.
Opgeslagen onder Reportages
Over leven, werken en sterven
Michel Houellebecq (vert. Martin de Haan) – De kaart en het gebied
Michel Houellebecq is terug, en hoe. De auteur van Elementaire Deeltjes levert met De kaart en het gebied wederom een weergaloze roman af. Voor wie zich mee laat slepen is het een ware pageturner. Maar lees niet te snel, want het is een intelligent boek, vol subtiele verwijzingen.
De schrijver kreeg vorig jaar de Prix Goncourt voor het werk, de boekenbijlagen van kranten en tijdschriften staan er bol van, de uitgever retweet ieder compliment, en ongetwijfeld zijn tal van leesclubjes nu druk aan het discussiëren over de keuzes van de schrijver en het leven van zijn protagonist.
De kaart en het gebied volgt het leven van Jed Martin, een Franse kunstenaar die zijn eerste successen boekt met het fotograferen van Michelin kaarten, maar wereldwijde faam verwerft met een serie schilderijen over een uiteenlopende reeks beroepen. De reeks eindigt met een doek getiteld Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt, dat Jed niet afmaakt en zelfs verwoest, omdat hij Koons gelaatsuitdrukking niet in verf kan vangen. Het tafereel doet denken aan een eigentijds Molotov-Ribbentroppact. Dat Houellebecq weinig opheeft met Hirst en Koons lijkt evident. In het derde en laatste deel van het boek helpt Jed de politie een moordzaak op te lossen. Een van zijn geportretteerden is op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
De auteur als geëngageerde kluizenaar
Houellebecq zou Houellebecq niet zijn – en deze roman geen grote literatuur – als het werk niet over veel meer ging dan alleen de carrière van een kunstenaar en een moordzaak. De kaart en het gebied schetst een subtiel beeld van de hedendaagse kunstwereld, vertelt over de geografische verhoudingen tussen stad en platteland in Frankrijk en toont de rol van arbeid in onze laatkapitalistische samenlevingen. Simpel gezegd schrijft Houellebecq over leven, werken en sterven.
En dan kom je automatisch bij wat toch eigenlijk de grote Houellebecqiaanse paradox genoemd mag worden: de schrijver die zich zo ontzettend moeizaam tot het leven verhoudt – hij heeft het met ongeveer het gehele denkende deel van de Franse natie aan de stok en lijkt totaal in zichzelf gekeerd te leven – maar die zich aan de andere kant met niet aflatende werklust in zijn werk hartstochtelijk met het leven bemoeit. Kortom, een geëngageerde kluizenaar.
Houellebecq schrijft zichzelf heel postmodern zijn roman in, zonder dat spelletje met fictie en werkelijkheid op enig moment te laten overheersen. Sterker nog, zijn optreden in de roman doet nergens romanesk aan, en lijkt het belang van de werkelijkheid voor de schrijver alleen maar te benadrukken. Het maakt zijn maatschappijvisie des te dwingender. Aan de andere kant is het ook gewoon een prachtig staaltje satire. Maar of Houellebecq spot met zichzelf, of met het beeld dat anderen van hem cultiveren, is nooit helemaal duidelijk.
Schrijver met mededogen
Waar Houellebecq in het verleden regelmatig een meedogenloos beeld van zijn medemens schetste, lijkt er iets van weemoed in de schrijver, of in ieder geval in deze roman, te zijn geslopen. Alsof de ruwe kantjes er vanaf zijn gesleten. Mooi voorbeeld hiervan is Houellebecqs behandeling van zijn hoofdpersoon. Het zou te ver gaan om het portret dat hij van Jed tekent liefdevol te noemen. Maar de schilder wordt gepresenteerd als iemand zonder al te slechte eigenschappen. Hij is overigens ook niet te betrappen op echt verheven gedachten of een bewonderenswaardig moreel kompas.
Houellebecqs mildheid, of zelfs affiniteit met zijn protagonist, valt te illustreren met de beschrijving van Jed als ‘een relatief onervaren mens’. In die karakterisering wordt Houellebecqs mededogen zichtbaar. We begrijpen het leven niet, we kunnen het niet bevatten, en dat is eraan af te zien. Dat is de menselijke conditie. Jed is geen groot denker, en afgezien van het trouw bezoeken van zijn vader, een gepensioneerd architect van bungalowparken, doet hij weinig dat als goed gekenschetst kan worden.
Wikipedia in dienst van de roman
Nadat de roman in Frankrijk verscheen, ontstond er kritiek omdat hele passages woordelijk overgenomen zouden zijn van de Franstalige Wikipedia. Houellebecq verdedigde zich door te stellen dat het zijn goed recht was als literator feit en fictie te vermengen. Onlangs werd bekend dat in herdrukken Wikipedia in het dankwoord genoemd zal worden. Pikant, omdat Houellebecqs dankbetuiging aanvangt met de zin: ‘Ik hoef doorgaans niemand te bedanken, want ik doe vrij weinig research, heel weinig zelfs in vergelijking met een Amerikaanse schrijver.’ De Wikipedia passages zijn overigens gemakkelijk te herkennen. Hoewel Houellebecq bekendstaat om zijn matter-of-fact stijl, is de taal van de online encyclopedie van een andere orde van droogheid.
Een notensysteem, zoals in vorige Nederlandstalige uitgaven van Houellebecqs werk, met een verklaring bij de vele werkelijk bestaande personen die in de roman optreden, was geen overbodige luxe geweest. Iedere keer op Wikipedia moeten kijken of iemand echt is, is wat onhandig. Al denkt de vertaler, gezien zijn verantwoording voor het weglaten van noten achter in het boek, daar anders over. Dat deze roman ook in het Nederlands groots genoemd mag worden, valt overigens volledig op het conto van diezelfde vertaler te schrijven. Martin de Haan heeft van de uitgever gelukkig de tijd gekregen om zijn werk te zorgvuldig te doen. Geen zin die leest alsof hij vertaald, en dus vreemd, is. De Haan heeft zijn vermelding op de omslag verdiend.
Uitgever: De Arbeiderspers
Prijs: 19,95
352 bladzijden
ISBN 9789029575171
Eerder verschenen op 8weekly
Opgeslagen onder Recensies
Nu de literatuur nog
Nu de literatuur nog, hoor ik Halve Zoolstra sissen. Het gecastreerde haantje Rutte staat er bij en lacht. De biertappende hormoonophoping Opstelten staat er bij en schuddebuikt. De witte poederwolk Wilders staat er bij en snuift van genot. Verhagen valt nergens te bekennen, want hij kronkelt ergens daar beneden, tussen de palingen in de snotemmer. Heren, houdt u alstublieft uw rotcenten bij u! Koop er vakantievilla’s, glimmende auto’s en kamermeisjes van, of slik ze vers van de geldpers door! Ik wens u alle geluk met uw geld, dat niet eens uw geld is, maar onder valse voorwendselen afgetroggeld van de bevolking. Bombardeer er met uw handen op de rug verre landen mee, geef het desnoods cadeau aan uw bankierende vriendjes. Maar val ons niet lastig met uw gore praatjes over kunst en cultuur, over vrijheid van meningsuiting en beschaving. Blijf met uw bloedvingers, uw graaiblikken, uw verzeepte en verzande hersenen, uw armzalige pogingen tot enige schijn van herseninspanning af van onze cultuur. U mag uw rotcenten houden, heren, graag zelfs, die centen zijn ons probleem niet, uw half-apendom is het probleem – verlos ons van uw minachtende, denigrerende praatjes over kunst.
Gerrit Komrij – Ja, zo zijn de parasieten :: nrc.nl
Opgeslagen onder Notities